Uitreksel Auto Theorie

Deze pagina is nog niet compleet wij zijn er nog bezig  om deze af te maken. Tussentijds zullen er onderwerpen worden bij gevoegd of uitgebreid.

Misschien dat je er nu al wel wat aan hebt om je slagingskansen bij het theorie-examen te vergroten.

Let op dit is een aanvulling op de auto theorie en dit is absoluut niet voldoende om te slagen voor je theorie-examen.
Wat hier staat wordt vaak vergeten, verkeerd gelezen of begrepen.

Begrippen die je sowieso moet weten:

Weggebruikers: Iedereen die gebruik maakt van de weg. Ander woord voor alle weggebruikers is verkeer.

Bestuurders: Alle weggebruikers zijn bestuurders behalve voetgangers.

Voetgangers: Iedereen die loopt natuurlijk maar ook mensen die met een fiets, bromfiets, kinderwagen, kruiwagen en dergelijke lopen.
Wanneer je met een paard of andere vee begeleid ben je GEEN voetganger maar bestuurder.

Dit is dus een bestuurder.

Motorvoertuigen: Alle voertuigen met een motor is een motorvoertuig behalve de categorie  bromfietsen en invalidenvoertuigen. Trams en treinen zijn ook geen motorvoertuigen. Dus tractoren, heftrucks en dergelijke zijn dus motorvoertuigen.

Wat is behoort bij een weg (straat): De rijbaan waar je oprijdt en het aan beide zijdes van de rijbaan gelegen fietspad, trottoir en bermen behoren tot de weg.

Wat is een inrit of uitrit: Een inrit of uitrit is een in- of uitgang van een prive terrein zoals van huizen, bedrijven en dergelijke. Er kan ook een in-of uitrit constructie gemaakt worden door de stoep door te laten lopen of door middel van in- of uitritblokken te plaatsen. Dat zijn van die betonnen in-of uitritblokken.

In- of uitritblokken.

Militaire colonne: Een aantal voertuigen achter elkaar welke zijn te herken aan:
1 Eerste voertuig heeft TWEE blauwe vlaggen rechts en links en een blauwe koplamp aan de rechterzijde.
2 De voertuigen die volgen hebben ÉÉN blauwe vlag rechts en een blauwe koplamp aan de rechterzijde.
3 Laatste voertuig heeft ÉÉN groene vlag rechts en een groene koplamp aan de rechterzijde.

Uitvaartstoet: Deze bestaand uit de lijkwagen en volgwagens welke te herkennen zijn aan het voeren van een zwarte rouwstoet vlag.

Voorrangsvoertuig: Een voorrangsvoertuig is een voertuig dat de optische signalen (blauw zwaailicht) en de geluidsignalen (sirene) voert.
Dat zijn over het algemeen voertuigen van de politie, brandweer, ziekenauto. Maar ook voertuigen van andere instanties die deze signalen voeren zijn voorrangsvoertuigen. Een uitvaartstoet en een militaire colonne zijn dus GEEN voorrangsvoertuigen.

Voorrangsvoertuigen ALLEEN met de OPTISCHE en GELUIDSIGNALEN.

Autobus: Motorvoertuig waar meer dan 8 zitplaatsen voor passagiers aanwezig zijn. Dus ook een klein buurtbusje waar 10 zitplaatsen aanwezig zijn is een autobus.

Ook dit is een autobus.

Een autobus moet je binnen de bebouwde kom bij een bushalte de gelegenheid geven om weg te rijden. Let op niet alleen lijndiensten maar ook een TOURINGCAR die wil wegrijden bij een bushalte binnen de bebouwde kom moet je VOORLATEN GAAN.

De autobus heeft hier geen voorrang omdat het buiten de bebouwde kom is.

Je moet je houden aan de wettelijke VERKEERSREGELS. Boven verkeersregels gaan VERKEERSTEKENS zoals verkeersborden en verkeerstekens op het wegdek. Boven verkeerstekens gaan VERKEERSLICHTEN. Boven verkeerslichten gaan AANWIJZINGEN die gegeven worden door daartoe bevoegde personen zoals politie, douane, verkeersbrigadier, enzovoort.

Dus:
1: Verkeersregels
2: Verkeerstekens
3: Verkeerslichten
4: Aanwijzingen

Regels verkeerstekens verkeerslichten aanwijzingen

Voorrang:

De standaard bij elke kruising is dat BESTUURDERS van rechts voorrang hebben op bestuurders van links.
(Gelijkwaardige kruisingen)

Hier een gelijkwaardig kruispunt eerst de fietser, daarna de motor en als laatst de autobus.

Wanneer het eerste voertuig van een militaire colonne of uitvaartstoet bij een gelijkwaardige kruising op of over de kruising is moet je de rest van de militaire colonne of uitvaartstoet voor laten gaan.
Op een gelijkwaardige kruising heeft een tram ALTIJD voorrang. Wel moet de tram de militaire colonne of uitvaartstoet zoals hier boven omschreven ook voorlaten gaan bij een gelijkwaardige kruising.

Wanneer jij een voorrangsweg nadert hebben alleen BESTUURDERS op de voorrangsweg voorrang op jou.
(Je hoeft de voetganger op de voorrangsweg dus GEEN voorrang te verlenen)

Voetganger heeft hier geen voorrang omdat het geen bestuurder is.

Rijdt jij zelf op een voorrangsweg dan heb jij voorrang op alle BESTUURDERS van links en van rechts.
Dus jij hebt ook voorrang op de tram van links en van rechts die de voorrangsweg nadert.
Ook heb je voorrang op een militaire colonne of uitvaartstoet die van links of  rechts de voorrangsweg naderen ook al is het eerste voertuig over de kruising.

Wanneer je een in- of uitrit in- of uitrijdt moet je ALLE VERKEER voorlaten gaan. Dus ook de voetganger.
Let op wanneer je een uitrit constructie verlaat en je wil recht door dan heb jij GEEN voorrang als recht doorgaand verkeer op dezelfde weg je komt immers uit een uitrit.

Het Afslaan:

Wil jij links of rechts afslaan dan moet jij al het VERKEER wat rechtdoor gaat op jou weg voorlaten gaan. Hier dus ook de voetganger voorlaten gaan.
Wil je rechts afslaan dan moet je al het VERKEER wat rechtdoor gaat op jou weg voorlaten gaan en alles wat rechts naast of dicht rechts achter jou rijdt voorlaten gaan.

Voetgangers recht doorgaand verkeer op dezelfde weg.

Wil je links afslaan dan moet je al het VERKEER wat recht door gaat op jou weg voorlaten gaan en het verkeer wat jou tegemoet komt dat rechtsaf wil slaan voorlaten gaan. (Kortste bocht)

Je MAG voorsorteren het moet niet maar het is veelal wel beter voor de verkeersdoorstroming.
Wil je voorsorteren op een fietsstrook let dan op de belijning. Bij een fietsstrook met doorgetrokken lijn mag je niet op de fietsstrook voorsorteren.
Bij een fietsstrook met onderbroken lijn mag je wel op de fietsstrook voorsorteren mits je daarbij de fietser of snorfietsers niet hindert.

Wanneer de trambaan onderdeel uitmaakt van de rijbaan dan mag je op de trambaan voorsorteren. Daarbij mag je de tram hinderen.

Dit is toegestaan.


Voorrang bijzondere situaties voetgangers:

Wanneer een tram stopt op de rijbaan om daar passagiers in- of uit te laten stappen en er is geen opstelruimte voor de voetgangers om zich daar op te stellen dan moet jij de voetgangers voorlaten gaan om vanuit de tram naar het trottoir te lopen maar ook om van het trottoir naar de tram toe te gaan.
Let op dit geldt dus alleen wanneer er geen opstelruimte op de rijbaan aanwezig is voor de voetganger.

Voetgangers voorlaten gaan er is geen opstel mogelijkheid bij de tram.

Wanneer een voetganger gebruik wil maken van een zebrapad dan moet je de voetganger voorlaten gaan dat is wel duidelijk. Maar wanneer een INVALIDE VOERTUIG vanaf het trottoir gebruik wil maken van het ZEBRAPAD dan moet je deze ook VOORLATEN GAAN.

Dit is een invalide voertuig.

Voetgangers die zich moeilijk kunnen voortbewegen moet je de gelegenheid geven om over te steken.
Welke categorie is dat nu:
Iemand die met krukken of rollator loopt, een bejaarde die zich moeilijk kan voortbewegen en zo kun je er zelf misschien ook nog wel een paar verzinnen.

Mensen die gebruik maken van een invalide voertuig, rolstoel, scootmobiel en dergelijke kunnen zich heel goed voortbewegen dus die hoef je NIET voor te laten gaan.

Blinden  of slechtziende mensen die willen oversteken moet je voorlaten gaan. Deze mensen lopen met een blindenstok.
Wanneer zij de blindenstok horizontaal houden is dat een teken dat ze gaan oversteken.


Parkeren en Stilstaan:

Je kunt maar op twee manieren stilstaan.
1 Dat is alleen voor het direct laden of lossen van goederen
2 Voor het direct in- en uitlaten stappen van passagiers.

Ga jij vrijwillig om één of andere reden stilstaan dan ben je aan het PARKEREN.
Dus even de weg vragen, kaart lezen, even bellen of wachten op een passagier dan ben jij aan het parkeren.
Let daarbij op de vraag stelling u stopt hier om de weg te vragen je stopt dus niet maar bent aan het parkeren.

Een gele doorgetrokken streep is een stopverbod. Mag je NIET STOPPEN dan mag je daar ook NIET PARKEREN.

Gele doorgetrokken streep is een STOP VERBOD.

Een gele onderbroken streep is een parkeerverbod. Bij een parkeerverbod mag je WEL STOPPEN.

Gele onderbroken streep is een PARKEER VERBOD.

Een blauwe streep betekend parkeren alleen toegestaan met een parkeerschijf.
Je bevindt je dan in een parkeerzone waar je alleen mag parkeren in parkeervakken en stukken weggedeeltes welke zijn gemarkeerd met een blauwe streep.
Maximaal twee uur parkeren is de standaard tenzij anders staat aangegeven.
Geef op de parkeerschijf de BEGINTIJD en dus niet de eindtijd.

Het bord verboden te parkeren of verboden stil te staan geldt alleen aan de zijde van de rijbaan waar deze is geplaatst. Je mag daar wel dan in de berm parkeren of stilstaan.
Je mag uiteraard altijd parkeren in parkeervakken of parkeerstroken deze zijn daar immers voor bestemt.

Streep parkeerverbod.          Kruis stopverbod.

Parkeerverbod kun je herkennen aan het bord met een streeP, eindigt op P begin letter van Parkerenverbod.
Stopverbod kun je herkennen aan kruiS, eindigt op S begin letter van Stopverbod.

Bij een bord parkeerzone mag je nergens parkeren alleen in de parkeervakken, parkeerstroken en bermen mag je parkeren.
Dit bord geldt tot je het bord einde parkeerzone hebt gehad.

Hie mag je aan beide zijdes van de rijbaan niet parkeren.

Bij een bushalte mag je stoppen om passagiers uit te laten stappen mits je de bus daarbij niet hindert.
Wil je parkeren bij een bushalte dan mag dat niet binnen een straal (ronde) van 12 m vanaf de bushalte.
Dus aan de overkant van de straat mag je waarschijnlijk ook niet parkeren want dat is binnen de straal van 12 meter.

Parkeren bij een kruising: Je mag niet binnen vijf meter van de kruising parkeren.
Je mag WEL binnen vijf meter van de kruising stilstaan maar niet op de kruising.

Bij oversteekplaatsen mag je niet stilstaan vijf meter voor en vijf meter na de oversteekplaats.
Niet stilstaan is dus ook niet parkeren.

Dubbel parkeren is verboden.

Op een VOORRANGSWEG buiten de bebouwde kom mag je op de RIJBAAN niet parkeren maar WEL stilstaan. In de berm mag je WEL parkeren.

Je rijdt hier buiten de bebouwde kom dat zie je aan het voorrangsbord wat na de kruising staat. Hier mag je niet parkeren wel stoppen.

Op en langs fietsstroken, busstroken mag je niet stoppen. Wanneer je niet mag stoppen dan mag je daar uiteraard ook niet parkeren.

Voor een in- of uitrit mag je niet parkeren maar WEL STOPPEN.

Parkeren mag hier niet stoppen wel.

Op een invalideparkeerplaats mag je wel even stoppen om iemand in- of uit te laten stappen.

Hier mag je iemand laten in- of uitstappen.

Op een trambaan mag je parkeren maar bij dat parkeren mag je de tram niet hinderen. (Parkeren hoeft niet lang te duren bijvoorbeeld even de weg vragen, even bellen, even kaart lezen het is allemaal parkeren.)

Hier mag je dus parkeren wanneer je de tram niet hindert.

Op een autoweg mag je alleen stoppen en parkeren op een parkeerplaats. Deze worden aangegeven met een bord met de letter P.
Staat er niet een bord bij zo’n parkeerhaven dan is het een vluchthaven die je mag gebruiken voor noodgevallen.

Zo wordt een parkeerplaats aangegeven op een autoweg. Staat er niet zo’n bord bij dan is het een vluchthaven.

Wanneer je overdag tijdens slechte weersomstandigheden en s’nachts BUITEN DE BEBOUWDE KOM  parkeert dan moet je STADSLICHTEN voeren wanneer jouw auto op of gedeeltelijk op de rijbaan geparkeerd staat. Parkeren met DIMLICHT IS VERBODEN.

Plaats op de weg:

Je plaats op de weg is in eerste instantie zoveel mogelijk rechts. Maar wel veilig rechts dus niet te dicht langs de stoeprand of berm.

Heb je meerdere voorsorteerstroken voor een bepaalde richting dan neem je de meest rechts gelegen voorsorteerstrook voor jouw richting.

Neem de meest rechts gelegen voorsorteerstrook voor linksaf.

Auto’s met aanhangwagen langer dan 7 meter en vrachtauto’s mogen geen gebruik maken van de derde of meerder rijstrook.
Autobussen mogen daar wel rijden.

Auto met aanhangwagen langer dan 7 meter mag hier niet rijden.

Zo hoor je de bocht te maken bij het links afslaan:

Voor  elkaar door dus.

Inhalen:

Inhalen doe je links en niet rechts.

Er zijn 5 situaties dat je wel rechts mag inhalen:
1 Wanneer iemand voor jou linksaf wil slaan dan mag je deze rechts inhalen.
2 Wanneer je in een file rijdt.
3 Op of bij nadering van een rotonde
4 Wanneer je rechts van een blokken markering rijdt. (uit- invoegstroken voorsorteerstroken)
5 Een tram haal je rechts in maar mag ook links.

Waar mag je niet inhalen:
Wanneer het gevaar of hinder oplevert voor het overige verkeer mag je niet inhalen.
Bij een doorgetrokken streep als je bij het inhalen daarbij over de doorgetrokken streep moet rijden.
Bij een inhaalverbod.
Bij een voetgangersoversteekplaats. (Zebrapad)

Bij een bocht of kruising mag je dus wel inhalen als je het maar goed kunt overzien.

Bij het bord verboden inhalen daar mogen motorvoertuigen elkaar onderling niet inhalen. Weet dus goed wat motorvoertuigen zijn en welke niet.
Tractoren en heftrucks mag je hier niet inhalen maar bromfietsen en invalide voertuigen wel.

Bij het bord inhaalverbod voor vrachtauto’s daar mogen dus alleen vrachtwagens niet inhalen alle ander voertuigen dus wel zoals autobussen, auto’s met aanhangwagen.

Hier een inhaalschema hoeveel tijd en hoeveel meters je nodig hebt om een ander in te halen.


Snelheden en volgafstand:

                                                                        

Maximum snelheden:

1 Binnen de bebouwde kom 50 km.

2 Woonerf stapvoets 15 km.

3 Buiten de bebouwde kom 80 km.

Dubbele middenstreep onderbroken kantstreep dit is een 80 km weg.

Op de 80 km wegen vinden de MEEST ERNSTIGE ongevallen plaats.

4 Autowegen 100 km.
Personenauto met aanhangwagen 90 km.

Dubbele middenstreep doorgetrokken kantstreep dit is een autoweg.

5 Autosnelwegen 130 km.
Personenauto met aanhangwagen 90 km.

Er zijn in Nederland GEEN minimum snelheden.
Wel moet jij je aanpassen aan het gelijk soortige verkeer dus wanneer iedereen de maximum snelheid rijdt moet jij daar niet te veel van afwijken zonder een geldige reden.

Op een autoweg of autosnelweg BINNEN DE BEBOUWDE KOM is de maximum snelheid 50 km p/u.

Deze borden combinatie houdt in dat je hier maximaal 50 km p/u mag .

Elektronische signaleringsborden (matrixborden)geven een maximum snelheid aan.

Wanneer er twee maximum snelheden worden aangegeven één door een elektronisch signaleringsbord en de ander door een gewoon verkeersbord dan geldt de LAAGST aangegeven snelheid.

Een advies snelheid geldt alleen onder de OPTIMALE of BESTE omstandigheden.

Advies snelheid geldt alleen onder de beste omstandigheden.

Aan de plaatsing van het bordje voorrangsweg kun je zien of je binnen de bebouwde kom rijdt of er buiten.
Staat het bordje voorrangsweg VOOR de kruising dan ben je binnen de bebouwde kom en mag je dus 50 km p/u.
Staat het bordje voorrangsweg NA de kruising dan rijdt je buiten de bebouwde kom en mag je 80 km p/u.

Bord voorrangsweg staat voor de kruising dus binnen de bebouwde kom 50 km p/u.

Volgafstand:

Je moet bij het afstand houden rekening houden met twee dingen:
1 Reactietijd
2 Remweg

De reactie tijd is de tijd die je nodig hebt om te reageren dus voordat je begint met remmen.
Een normale reactietijd van een mens is 1 seconde.

De remweg is de afstand die je aflegt op het moment dat je begint met remmen tot dan je stilstaat.

Reactietijd plus remweg is STOPAFSTAND.

Je moet minimaal twee seconden volgafstand aanhouden. Dus wanneer degene die voor je rijdt een verkeersbord of iets anders voorbij rijdt begin jij te tellen 21, 22 en dan moet jij nog net voor dat verkeersbord zijn zo kun jij bepalen dat je voldoende volgafstand aanhoudt.
Dit is wel de minimale afstand wat je er tussen moet houden.

Wil je het in meters aanhouden dan is het de helft van de maximum snelheid wat je rijdt plus 10 procent. Voorbeeld je rijdt 100 km p/u dan moet je er minimaal 50 meter plus 5 meter = 55 meter tussen houden.


R
ijbewijzen, kentekenbewijzen en verzekeringen:

Motor rijbewijs A:

Motorvoertuig op twee wielen met of zonder zijspan.
Voor een trike (motor met drie wielen) heb je motor rijbewijs nodig.

Personenauto rijbewijs B:

Motorvoertuig op meer dan twee wielen.

Maximale lengte auto 12 meter.

Maximale breedte auto 2.55 meter.

Maximale hoogte auto 4 meter.

Maximaal gewicht personenauto 3500 kg inclusief lading (TMM is toegestane maximum massa) .
Toegestane maximum massa is het ledig gewicht van het voertuig plus het laadvermogen van het voertuig.

De lengte hoogte en breedte gelden ook voor de aanhangwagen inclusief lading.

Vrachtauto rijbewijs C:

Maximale lengte auto 12 meter.

Maximale breedte auto 2.55 meter.

Maximale hoogte auto 4 meter.

Maximaal gewicht vrachtauto 50.000 kg inclusief lading (TMM) .
Wanneer het gewicht meer mag zijn dan 3500 kg inclusief lading (TMM) dan is het een vrachtauto.

Autobus rijbewijs D:

Motorvoertuig met meer dan 8 zitplaatsen voor passagiers.

Tractor rijbewijs T.

Bromfiets, snorfiets, E-bike(45 km p/u) en brommobiel rijbewijs: AM

Aanhangwagen:

Alles wat wordt voortbewogen door een ander voertuig. Rijbewijs E.

Standaard regeling wanneer een aanhangwagen in totaal zwaarder mag wegen dan 750 kg inclusief laadvermogen (TMM) dan heb jij een rijbewijs E nodig.

Uitzondering wanneer de toegestane maximum massa (TMM) van jou auto plus de toegestane maximum massa (TMM) van de aanhangwagen niet boven de 3500 kg uitkomen mag je met deze combinatie met je rijbewijs B zonder rijbewijs E rijden.

Kentekenbewijzen:

Een personenauto, motor, vrachtauto, autobussen en bromfietsen moeten voorzien zijn van een kenteken. (Kentekenplaat)
Aanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa (TMM) meer bedraagt dan 750 kg moeten ook voorzien zijn van een eigen kenteken.
kleur van de kentekenplaat is dan GEEL.
Een aanhangwagen waarvan de toegestane maximum massa niet meer mag bedragen dan 750 kg moet voorzien zijn van een WITTE kentekenplaat welke het zelfde is als van het trekkend voertuig.

Het kentekenbewijs bestaat uit drie delen:
1 deel 1A
2 deel 1B
3 Overschrijvingsbewijs

Op deel 1A staan de gegevens van het voertuig.
Op deel 1B staan de gegevens van wie het voertuig is.
Deze twee delen moet je altijd bij je hebben als je met dat voertuig gaat rijden.

Kentekenbewijs deel 1 B op de achterkant staat deel 1 A.

Het overschrijvingsbewijs heb je alleen nodig wanneer je het voertuig verkoopt.

Verzekeringen:

Een auto moet verzekerd zijn. Je hebt drie soorten verzekeringen:
1 W.A. verzekering
2 W.A. plus of extra verzekering
3 All Risk verzekering

De minimale verzekering die je moet hebben is een W.A. verzekering (wettelijke aansprakelijkheidsverzekering) deze verzekering vergoed alle door jou aangerichte schade aan derden.
Een W.A. plus of extra is een iets uitgebreidere verzekering. Je kunt zelf schade krijgen waar je niets aan kunt doen bijvoorbeeld ruitbreuk, een wild dier dat oversteekt, zelf ontbranding van de auto voor dat soort schades ben je dan verzekerd.

Een All Risk verzekering is de duurste en de beste verzekering zodra jij schade veroorzaakt door jou schuld dan wordt alle schade vergoed zowel aan de tegenpartij en je eigen schade.

Heb jij jouw auto geschorst bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer dan hoeft jouw auto niet meer verzekert te zijn.

Wil je met jouw auto in het buitenland rijden dan heb je een groene kaart nodig die krijg je van jouw verzekeraar.

Groene kaart

Wanneer jij nalatig bent gebleven of grove overtredingen of misdrijven hebt begaan dan kan de verzekeraar de schade weer op jou terug verhalen.
Voorbeelden rijden met alcohol op, auto niet APK gekeurd, niet aangegeven dat je een medische afwijking hebt zoals ADD, ADHD, suikerziekte en dergelijke.

Wat voor papieren moet je kunnen laten zien als je wordt aangehouden:
1 Geldig rijbewijs
2 Kentekenbewijs
3 Apk keuringsbewijs

Uitstekende lading:

Uitstekende lading bij een personenauto:

Lading mag bij een auto maximaal 1 meter aan de achterkant en voorkant van de auto uitsteken. De uitstekende lading hoeft niet gemarkeerd te worden.

Aan de zijkant mag de lading maximaal 20 cm aan weerszijde uitsteken en mag daarbij niet breder worden dan 2.55 meter. De uitstekende lading hoeft NIET gemarkeerd te worden.

Uitstekende lading bij een aanhangwagen:

Breedte: maximaal 3 meter.
Lading mag niet aan de voorzijde van de aanhangwagen uitsteken. De koppeling waar de aanhangwagen mee aan de auto is bevestigd is de voorzijde van de aanhangwagen.
Lading mag maximaal 5 meter gemeten vanaf de achteras uitsteken. Echter de uitstekende lading mag niet meer zijn dan 0,5 maal de lengte van de aanhangwagen.

Markeringsbord
Steekt de lading bij een aanhangwagen aan de achterzijde meer dan meter uit, dan moet een -rood wit gestreept- markeringsbord aangebracht worden. Dit geldt ook als de lading in de breedte meer dan 10 cm. per zijde uitsteekt.

Op een onverharde weg (B weg) mag de auto of aanhangwagen inclusief lading niet breder zijn dan 2.20 meter.

Losse lading zoals zand, grind, puin, stenen en dergelijke die jij vervoert in een aanhangwagen die hoor jij af te dekken met een afdekzeil of met een net.
Andere grotere lading moet stevig bevestigd worden en dat geldt ook voor lading in een auto.

Wanneer je met een aanhangwagen gaat rijden dan moet er gebruik gemaakt worden van:
1 Of een hulpkoppeling.
2 Of een losbreek reminrichting.
Alle twee tegelijk mogen niet gebruikt worden het is één van de twee.

Het stalendraadje is de hulpkoppeling. De losbreekreminrichting is ook een staalkabeltje.

Markeringsborden vrachtwagens en vrachtwagens met aanhangwagen:

Dit zijn de markeringsteken achterop een vrachtauto ook wel bakwagen genoemd:

Hier het markeringsteken achterop een vrachtauto met aanhangwagen of oplegger:

Het voeren van lichten:

Overdag is het niet verplicht om met licht aan te rijden.
Je mag wel met licht aan rijden en bij nieuwere auto  staan daar standaard de DAGLICHTEN aan.
Let op bij deze verlichting heb je alleen verlichting aan de voorkant achter dus niet.
Je mag overdag ook met DIMLICHT rijden.
Is het overdag slecht zicht in verband met bijvoorbeeld slechte weersomstandigheden dan MOET je DIMLICHT voeren.

Wat mag niet:
Je mag overdag niet met grootlicht of stadslicht rijden.

In de nacht mag je met groot licht rijden indien je daarbij geen ander verkeer mee hindert of in gevaar brengt. Er gaat een blauw lampje branden op het dashboard wanneer je met grootlicht aan rijdt.

Mistlichten:

Je MAG mistlichten voeren het MOET NIET.
Dus bij mist moet je dimlicht voeren.

Mistachterlicht:
Het mistachterlicht MAG je aan doen wanneer het zicht minder dan 50 meter wordt door:
1 zeer dichte mist
2 of door zware sneeuw val.

Dus bij zware regenval mag je GEEN mistachterlicht voeren.

Mistlichten voor:

Je MAG de mistlichten aan de voorzijde aan doen wanneer het zicht ernstig (± minder dan 200 meter) belemmerd wordt door:
1 dichte mist
2 sneeuw val
3 door zware regen val.

Mistlichten moeten altijd gevoerd worden in combinatie met:
1 Stadslicht of
2 Dimlicht of
3 Grootlicht

Lichten bij parkeren:

In de nacht en overdag wanneer het zicht slecht is mag je binnen de bebouwde kom ZONDER verlichting parkeren. Wil je toch verlichting voeren dan voer je één van deze twee lichten :

1 Stadslichten of
2 Parkeerlicht
Dus parkeren met DIMLICHT MAG NIET.

In de nacht of overdag wanneer het zicht slecht is MOET je buiten de bebouwde kom  STADSLICHTEN voeren wanneer je parkeert op de rijbaan of gedeeltelijk op de rijbaan.
Je mag daar dus GEEN gebruik maken van parkeerlicht.

In een tunnel MOET je altijd dimlicht voeren en daar mag je GEEN groot licht voeren.

Verlichtingssymbolen.


Controle voertuig en slepen:

Banden:

Profiel:
Banden moeten minimaal voorzien zijn van 1.6 mm profiel. Er mag meer opzitten.
Het profiel zit op de band voor de water afvoer. Dus in eerste instantie niet voor de grip.
In het hoofd profiel zitten slijtindicatoren, dat zijn blokjes ter hoogte van 1.6 mm, hieraan kun je zien wanneer de band versleten is.
Zodra het profiel onder de 3 mm komt wordt de water afvoer drastisch minder. Iets om rekening mee te houden bij slechte weersomstandigheden.

Hier kun je de slijtindicatoren duidelijk zien.

Bandenspanning:

De bandenspanning hoor je aan het begin van de rit te controleren. Dit kun je doen bij een benzinepomp bijvoorbeeld.
Zit er een groen ventieldopje op het ventiel dan is de band gevuld met STIKSTOF.
Wil je deze band bij vullen doe dit dan ook met stikstof.

Een te lage bandenspanning geeft een hoger brandstof gebruik , slechtere wegligging en foutieve bandenslijtage.
Te hoge bandenspanning geeft een oncomfortabel rijgedrag en een foutieve banden slijtage.

De juiste bandenspanning kun je terug vinden in de handleiding van jouw auto,

Winterbanden:

Winterbanden zijn in Nederland niet verplicht. Winterbanden kun je herkennen aan het symbool op de band. Er staat een sneeuwvlok en een berg teken op en de letters M+S. (mut and snow)


Wanneer de temperatuur onder de 7 graden komt is het verstandig om met winterbanden te rijden.
Het profiel van de winterbanden moet dan 4 mm of meer bedragen om voordeel te hebben van winterbanden onder winters omstandigheden.

Aquaplaning:

Aqua planning is dat de band het water niet meer voldoende kan afvoeren en zo ga je als het ware drijven op het water.
Wat moet je doen bij aqua planning GAS LOSLATEN EN NIET REMMEN.

Grooste oorzaak van aqua planning is een TE HOGE SNELHEID. Een goede tweede oorzaak is weinig profiel op de banden.

Een brede autoband geeft meer kans op aquaplaning dan een standaard autoband.

Bij stap 1 heb je grip op het wegdek. Bij stap 2 kan de band het water nog afvoeren. Bij stap 3 lukt het de band niet meer om het water af te voeren en ontstaat er een waterfilm tussen de band en het wegdek. Dat is aquaplaning.

Spoorvorming: Spoorvorming ontstaat doordat er veel zwaar verkeer rijd zoals vrachtauto’s en autobussen. Er ontstaan dan geultjesin het wegdek waar wanneer het regent water in blijft staan. Daar heb je dan ook grote kans op aquaplaning.
Op een autosnelweg heb je op de rechter rijstrook de meeste kans op spoorvorming omdat daar het meest zware verkeer rijd.

Een voorbeeld van spoorvorming.

Olie:

Oliepeilen hoor je te doen voor dat je gaat rijden wanneer de motor nog koud is of een poos heeft stilgestaan.
Gaat het oliedruk lampje branden op het dashboard dan moet je direct stoppen en de motor uitzetten. 

Laadstroomlampje:

Wanneer de accu onvoldoende wordt bijgeladen door de dynamo dan gaat het laadstroomlampje branden op het dashboard. Je moet dan zo spoedig mogelijk hulp gaan zoeken.

Is er een storing in het motormanagement dan gaat er een geel lampje branden op het dashboard.
Je kunt nog wel doorrijden maar moet naar de garage om te laten uitlezen wat er aan de hand is.

Wat is er niet verplicht om bij je te hebben in de auto:

Gevaren driehoek is NIET verplicht om bij je te hebben. Heb je de gevaren driehoek wel nodig om een of andere reden dan moet je er wel een hebben. Dus het is wel verstandig om er een bij je te hebben.

Brandblusser, reserve lampjes of zekeringen, opvallende hesjes, verbanddoos en dergelijke is niet verplicht om in de auto te hebben.
Wat moet er allemaal werken op of aan een auto:

De claxon moet het doen.
De ruitwissers en de ruitsproeiers moeten werken let op ruitensproeiers ook in de winter.
De kachelventilator moet het doen om de voorruit te ontwasemen.
De handrem of parkeerrem moet werken.
De snelheidsmeter moet werken.
De dashboard verlichtmoet het doen.
De auto moet voorzien zijn van een linker en rechter buitenspiegel en een binnenspiegel.
De verlichting aan een auto moet het doen.

De autoruiten mogen NIET VERDUISTERD zijn.

Wat hoeft niet te werken:

De toerenteller mag kapot zijn.
Benzinemeter hoeft niet te werken
Motortemperatuurmeter hoeft het niet te doen.

Slepen:

Wordt je gesleept dan mag de maximale tussen afstand tussen beide voertuigen niet meer dan 5 meter bedragen. Er hoeft geen rode vlag tussen te hangen. Er is geen minimum afstand bij het slepen.

Waar moet je rekening mee houden wanneer je gesleept wordt:

1 Zorg dat de auto met de autosleutel op het contact staat anders valt het stuur in het stuurslot.
2 De stuurbekrachtiging werkt niet.
3 De rembekrachtiging werkt niet.
4 Degene die het gesleepte voertuig bestuurd moet een rijbewijs hebben.
5 Zorg dat de sleepkabel strak blijft.

Milieu bewust rijden:

Waardoor kun je brandstof besparen:

Zorg dat je optijd opschakelt dus niet in een te hoog in toerental blijven rijden.
Schakel bij circa 2000 a 2500 toeren.

Laat de auto eerst uitrollen voordat je gaat remmen.

Laat de airco niet onnodig aanstaan.

Zorg dat je bandenspanning goed is.

Zorg dat je auto goed onderhouden is.

Met cruise control rijden.

Waardoor gebruik je meer brandstof:

Hoog in toeren rijden. (laat schakelen)

Altijd met de airco aan rijden.

Onnodig met een fietsdrager of skybox rondrijden.

Met ramen losrijden.

Op het laatste moment remmen.

Geen goede bandenspanning.

Autogordels, hoofdsteun en airbags:

Iedereen moet de autogordel op de juiste wijze dragen ook als er airbags aanwezig zijn.
De driepuntsautogordel mag nooit gebruikt worden als heupgordel ook niet bij kinderen. (Het borst gedeelte achterlangs laten lopen.)
De autogordel moet strak gedragen worden zonder slagen.

Zo hoort het.

Kinderen kleiner dan 1.35 meter en jonger dan 18 jaar mogen alleen vervoerd worden met een daarvoor goedgekeurd kinderbeveiligingsmiddel. Dit geldt zowel voorin als achterin.

Ook zwangere vrouwen moeten gewoon gebruik maken van de driepuntsautogordel.

Wordt het kind voorin de auto vervoerd en deze zit achterste voren op de voorstoel dan moet de airbag uitgeschakeld zijn.

Airbag hoort uitgeschakeld te zijn in dezee situatie.

Jij bent verantwoordelijk voor kinderen tot 12 jaar daarna zijn zij zelf aansprakelijk.

De hoofdsteun dient er voor om het hoofd op te vangen bij een aanrijding om zo nek letsel te voorkomen.
Juiste afstelling van de hoofdsteun is bovenkant hoofd bovenkant hoofdsteun en zo dicht mogelijk bij het hoofd.

Auto te water:

Wat moet je doen wanneer je met een auto te water raakt?
ZO SNEL MOGELIJK DE AUTO VERLATEN.
Dus niet eerst de auto vol water laten lopen.

Wanneer moet je de auto wel eerst vol water laten lopen?
Wanneer je met de OP DE KOP in het water ligt dan moet je de auto eerst vol water laten lopen en daarna de auto verlaten.

Hoe verlaat je de auto? In beide gevallen door een raam los te draaien of in te slaan met een live hamer.
Welke ruit sla je kapot een zijruit of achterruit maar NIET de VOORRUIT deze kun je er niet uitslaan.
Wat kun je nog meer met een live hamer dat is de veiligheidsgordel door snijden wanneer deze niet meer op de normale manier los gaat.
Op de afbeelding zie je de plaats waar de live hamer zich moet bevinden.

Alcohol, drugs en medicijnen:

Alcohol beïnvloed de rijvaardigheid direct dus bij de eerste slok.
Er zijn geen manieren om de alcohol sneller uit je bloed te krijgen. Ook een paar koppen koffie helpt niet.
Het maakt niet uit of je een borreltje, wijntje, biertje of sterke drank als consumptie neemt in elk glas zit zo ongeveer even veel alcohol.
Het duurt gemiddeld 1.5 uur voordat een alcohol consumptie is afgebroken door het lichaam.

Er zit even veel alcohol in een glas bier, sterke drank of wijn.

Als beginnend bestuurder, de eerste vijf jaar, mag je maximaal 0.2 promile alcohol in je bloed hebben. Dit komt overeen met 88 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. (B.A.G.)

Ben je een gevorderde bestuurder, langer dan vijf jaar je rijbewijs, dan mag je maximaal 0.5 promile alcohol in je bloed hebben. Dit komt overeen met 220 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. (B.A.G.)

Bij een lichte overtreding krijgt je een boete en een rijverbod.
Krijg je een rijverbod dan mag je geen VOERTUIG meer besturen tijdens de duur van het rijverbod. Je mag dus ook niet meer fietsen.

Bij een zwaardere overtreding krijg je een boete een rijverbod en er kan een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd.
De rechter besluit hoe lang  deze ontzegging gaat duren. Ga je toch rijden bij een rijverbod of bij een ontzegging dan pleeg je een misdrijf.
Ook kun je verplicht worden om een cursus te volgen een LEMA (lichte educatie maatregel alcohol en verkeer) of een EMA (educatie maatregel alcohol en verkeer)

Medicijnen:

Sommige medicijnen kunnen de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden dit kun je zien aan de sticker op de verpakking.
Een GELE sticker dan kan het zijn dat deze medicijnen de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden.  Je mag in eerste instantie met deze medicijnen WEL rijden. Maar wanneer het bij jou wel nadelige gevolgen heeft mag je niet rijden.

Bij medicijnen met een RODE sticker mag je NOOIT rijden.

Drugs:

Zodra je onder invloed bent van een of andere stof die de rijvaardigheid negatief beïnvloeden dan mag je geen VOERTUIG besturen.
Onder deze stoffen valt onder meer drugs. Hier zijn geen bepaalde hoeveelheden aan voorgeschreven zodra je gebruikt ben je onder invloed dus strafbaar.
Autowegen en autosnelwegen:

Autowegen en autosenlwegen zijn VEILIGHEIDSWEGEN wat inhoud dat daar de minst ernstige ongevallen plaats vinden.
Op de 80 km wegen vinden de MEEST ERNSTIGE ongevallen plaats.

Autowegen:

Autowegen zijn te herkenen aan et bord autoweg, groenestreep in het midden van de rijbaan en aan de zijkant van de rijbaan een DOORGETROKKEN KANTSTREEP.

N wegen zijn per defintie NIET ALTIJD autowegen en wanneer er hectometerpaaltejes sttan wil dat NIET zeggen dat he teen autoweg is.

Dit geeft NIET aan dat het een autoweg is.

Wie mogen er ijden op een autoweg dat zijn bestuurders van MOTORVOERTUIGEN die tenminste 50 km p/u KUNNRN EN MOGEN rijden.
Een bromfiets of tractor bijvoorbeeld kan misschien wel harder dan 50 km p/u maar deze mogen daar niet rijden omdat deze geen 50 km p/u mogen rijden en de bromfiets ids ook geen motorvoertuig.

Maximum snelheden autoweg:
Auto 100 km p/u
Auto met aanhangwagen 90 km p/u
Vrachtauto’s en autobussen 80 km p/u
Autoweg BINNEN DE BEBOUWDE KOM 50 km p/u

Er gelden GEEN minimum snelheden. Maar je moet je wel aanpassen aan het gelijk soortige verkeer wat inhoud dat je met een personenauto tussen de 85 en 100 km per uur hoort te rijden.

Invoegen hoor je te doen met een snelheid die daar opdat moment gereden wordt door het overige verkeer. Is er geen verkeer dan hoor je in te voegen met de zo ongeveer de maximum snelheid 90 a 100 km per uur.

Bij het uitvoegen hoor je de richtingaanwijzer 300 meter voor het begin van de uitvoegstrook aan te zetten.

Let op parkeren mag je alleen op een parkeerplaats wat is aangeduidt met de letter P.

Zo ziet dat eruit.

Staat er geen letter P bij dan is het een vluchthaven welke je alleen mag gebruiken voor noodgevallen.
Noodgevallen zijn bijvoorbeeld: pech, onwel worden, na checken van lading, het BELLEN om een AANRIJDING te MELDEN, voor kinderen en bejaarden om te urineren (plassen).
Zet altijd de waarschuwingslichten aan of plaats een gevarendriehoek circa 30 meter achter het voertuig ook als je in de berm stilstaat.

Wat mag je niet op een autoweg: stilstaan, (laden, lossen in- en uitlatenstappen) achteruit rijden, omkeren.

Autosnelwegen:

Wie mogen er ijden op een autosnelweg dat zijn bestuurders van MOTORVOERTUIGEN die tenminste 60 km p/u KUNNRN EN MOGEN rijden.

Autosnewgen zijn te herkennen aan:
Het zijn altijd A of E wegen bijvoorbeeld A28 of E35.
Autosnelwegen hebben altijd gescheiden rijbanen dus je hebt geen tegenliggers.
Autosnelwegen hebben lange in- en uitvoegstroeken.
Autosnelwegen hebben altijd een vluchtstrook welke in de spits als spitsstrook kan worden gebruikt.
Aan het bord Autosnelweg.

Maximum snelheden autosnelweg:
Auto 130 km p/u
Auto met aanhangwagen 90 km p/u
Vrachtauto’s en autobussen 80 km p/u
Autosnelweg BINNEN DE BEBOUWDE KOM 50 km p/u

Maximaal 50 km p/u

Er gelden GEEN minimum snelheden. Maar je moet je wel aanpassen aan het gelijk soortige verkeer wat inhoud dat je met een personenauto tussen de 100 en 130 km per uur hoort te rijden.

Een kruising van twee of meerdere autosnelwegen noemen we een knooppunt. Ook wel klaverblad genoemd.

Afbeelding van een knooppunt.

Waar de autosnelwegen zich splitsen staat dit bord:

splitsing van autosnelwegen.

Invoegen hoor je te doen met een snelheid die daar opdat moment gereden wordt door het overige verkeer. Is er geen verkeer dan hoor je in te voegen met de zo ongeveer de maximum snelheid 100 a 130 km per uur.

Bij het uitvoegen hoor je de richtingaanwijzer 300 meter voor het begin van de uitvoegstrook aan te zetten.
Rijdt je op een uitvoegstrook dan mag je in nog steeds van rijstrook wisseleen wanneer je nog ter hoge van de blokken markeering rijdt.
Staan er op de UITVOEGSTROOK PIJLEN dan mag je NIET meer van rijstrook WISSELEN.

Nu mag je niet meer terug van de uitvoegstrook naar de doorgaande rijbaan.

Let op scherpe bochten bij in- en uitvoegstroken. De stelregel is ga deze bochten in met de helft van de maximum snelheid.

Zo’n bocht nemen met 50 a 60 km p/u.

De vluchtstrook is er in eerste instantie voor de hulpdiensten zoals polititie, brandweer, ziekenauto en sleepdiensten om snel ter plaatse te zijn bij ongevallen. Je mag alleen gebruik maken van de vluchtstrook in noodgevallen maar het is verstandiger om de vluchtstrook vrij te houden. Stilstaan in noodgevallen doe je dan ook zoveel mogelijk in de berm of parkeerplaatsen.
Heb je pech blijf niet in de auto wachten op hulp maar zoek een veilige plaats zoals bijvoorbeeld achter de vangrail.

Sta je stil op de vluchtstook of in de berm stil dan moet je of de WAAARSCHUWINGSLICHTEN of een GEVARENDRIEHOEK plaatsen.
Plaats je een gevarendriehoek dan moet deze circa 30 meter achter het voertuig staan.

Circa 30 meter achter de auto plaatsen.

Wat mag je niet op een autoweg: stilstaan, (laden, lossen in- en uitlatenstappen) achteruit rijden, omkeren.

Wanneer de rijbaan drie of meer rijstroken heeft dan mogen vrachtauto,s en auto’s met aanhangwagen langer dan 7 meter niet op de derde of meerdere rijstroken rijden. Autobussen mogen daar wel rijden.

Ben je langer dan 7 meter dan mag je hier niet rijden op de derde rijstrook.

Verkeersborden:

Hier een een aantal verkeersborden die tijdens het theorie-examen vaak niet begrepen worden.

Aan de vorm van het verkeersbord kun je zien met wat voor bord je te maken hebt.
Een verkeersbord met de vorm van een driehoek is een waarschuwingsbord. Dit zijn de BELANGRIJKSTE verkeersborden zij waarschuwen jou immers voor een gevaar en een gewaarschuwd mens telt voor twee.

Waarschuwingsborden.

Ronde verkeersborden met een rode rand zijn verbodsborden. Deze borden geven aan wat je niet mag of wat de limiet is.

Dit zijn verbodsborden.

Ronde blauwe borden zijn gebodsborden deze gebieden jou bijvoorbeeld om ergens langs te rijden (verplicht rijrichting)

Gebodsborden.

En dan heb je nog de overige verkeersborden aanduidingsborden.

Dit bord betekend einde of versmalling van de vluchtstrook.

Standaard omleidingsroutes worden aangegeven door deze borden:

Deze borden betekenen spitsstrook.


Deze borden betekenen verplichte rijrichting dus GEEN eenrichtingsweg.

En dit zijn de borden eenrichtingsweg:

Dit verkeersbord geeft aan einde van alle door verkeersborden aangegeven verboden.

Dit verkeersbord geeft aan dat je naar een station gaat waar parkeer mogelijkheid is om dan met het openbaar vervoer verder te gaan.